vrijdag 18 juni 2010

De Letter Y

De letter Y en  IJ




De ijsjesletter - hoewel het altijd beter is om de beelden uit de natuur te halen, of minstens een beeld te gebruiken waarmee iets oer menselijks uitgebeeld wordt, kies ik zo nu en dan een ander beeld. 


De kinderen waren wat ouder en hoewel de ijspegel zich voorheen hier goed toe leende, (een verhaaltje over een reuze Ijspegel voor de voordeur) was dat voor de (stads) kinderen met een ontwikkelingsachterstand een onbekend object. En zo een ijsje spreekt wel erg aan.....

Het is natuurlijk wel een i-grec. Gelukkig brengt Hermien IJzerman weer uitkomst. Hieronder volgt een verhaal van haar - Ysbrand de smid. Het is vanzelfsprekend weer eens nodig om het te vereenvoudigen voor de kinderen met een ontwikkelingsachterstand. Een heel eenvoudig gedichtje over een smid voldoet ook al. Geeft hem een naam en breng hem tot leven met een paar interessante staaltjes, aansluitend bij de beleveniswereld van de kinderen.


De Smid

De hamer slaat, de hamer slaat
Op 't aambeeld hier van vroeg tot laat.
Het vuurtje vlamt nu rood en fel,
De slagen klinken hard en schel,

En wat de smid hier smeedt en doet,
Dat maakt bij goed!
Hij smeedt de ijzers voor het paard,
Hij vormt ze rond en slaat met vaart,
Zijn hamer slaat hij flink en sterk,
Oef hei! - De smid is hier aan 't werk!
Kom mijn paardje, kom hier staan,
Leg ik je de ijzers aan,
't Harde ijzer aan je hoeven,
Dat je straks kunt trekken, zwoegen,
Straks kunt draven bij je werk,
Want je hoeven zijn weer sterk.

'k Sla de spijkers een voor een
Door de kleine gaatjes heen,
Dringen in de hoornen hoef,
Zitten stevig zo en stroef.
Klip, klap, klop, zeg, hoor je 't wel,
Straks draaf jij weer flink en snel.

H. IJ.-v. B.
uit het groene Boeke ‘Gedichten, Spreuken, Oefeningen’





YSBRAND DE SMID

Er was eens een smid, die altijd ijverig werkte van de vroege ochtend tot de late avond.

En omdat hij vrolijk van natuur was, zong hij boven het geklop van zijn hamer uit.

Eens op een dag, toen hij weer vrolijk werkte, stapte een deftige klant naar binnen en zei: "Wel smid je wordt door dat zingen nog warmer dan je bent."

De smid veegde zijn natte voorhoofd af en antwoordde lachend: "Waarom zou ik niet zingen? Ik heb plezier in mijn werk en neem de warmte erbij. Wat is er van uw dienst geachte heer? Is de wagen stuk, of moet uw paard beslagen worden?"

"Het laatste baas," antwoordde de klant en wees op zijn paard, dat buiten stond.

"Het zal in orde komen heer," zei de smid vrolijk en toog dadelijk aan het werk.

"Het is zulk prachtig zomerweer, dat het zeker een genot voor u is, door het landschap te draven," zei hij, toen de klant hem betaalde.

"Dat is het, maar niet voor mij," antwoordde deze hem. "Ik moet naar het land van sneeuw en ijs reizen. Daar woont prinses Kristalijne in haar witte paleis. Zij is wonderschoon. Maar er wordt van haar verteld, dat zij al haar vrijers afwijst. Wie echter haar liefde weet te winnen. ~."I zij voor eeuwig beminnen."

Toen sprong de reiziger op zijn paard en draafde heen. De smid keek hem na en dacht: "Wel, wanneer dat verhaal waar is, kan ik zelf ook een poging wagen. Laat ik mijn geluk beproeven, want als ik haar liefde weet te winnen zal ze mij voor eeuwig beminnen."
Hij verkocht de smidse en kocht voor het geld een mooi en sterk paard. Daarop reed hij vrolijk heen.

De weg was stoffig en de zon scheen warm. De smidje had dus spoedig grote dorst en toen hij een herberg zag, stopte hij.

Hij bond zijn paard aan de appelboom voor het huis en riep luid om de waard. Maar alleen de kippen kakelden en verder bleef het stil.

Nu riep hij nog luider en klopte op de deur.

Op dit lawaai kwam de waardin haastig naar buiten lopen en vroeg:

"Wat is er van je dienst?"

Ysbrand, zo heette de smid, antwoordde vrolijk: "Wel vrouwtje, heb je iets koels voor een dorstig man? Mijn tong zit vastgeplakt, zo droog is mijn mond."

"Mijn bier staat in de kelder beste man, antwoordde de vrouw.  "Je zult even geduld moeten hebben, want mijn oude benen kunnen niet zo vlug voort."

Terwijl de waardin weg was, strekte Ysbrand zich languit op het gras. Hij dommelde in en droomde juist, dat hij de plaats hoorde, waar prinses Kristalijne woonde, toen de waardin hem wekte.

"Ach vrouwtje," zei hij bedroefd, "had mij even langer laten slapen, dan had ik nu de plaats geweten, waar ik heen moet rijden." Ik zoek het land van sneeuw en ijs, waar prinses Kristalijne woont in haar witte paleis."

"Wel, juist een paar dagen geleden vertelde mij een andere reiziger het zelfde," sprak de waardin. "Ik gaf hem de raad steeds naar het Noorden te rijden." Toen schudde zij lachend haar hoofd en zei: "Wil je met zulke dunne kleren aan naar het Noorden gaan?"

Beteuterd keek de smid haar aan en zei: "Wel vrouwtje je hebt gelijk. Hoe dom dat ik niet aan de koude heb gedacht." De waardin ging naar binnen en kwam even later terug met een oude herdersjas, die ze aan de smid gaf.

"Hier, pak aan", zei ze, "maar wees er voorzichtig mee, want het ding kraakt van ouderdom."

Beter dan niets," zei de smidje dankbaar en gaf de vrouw een ijzeren hoefijzer. "Hang dat boven je deur, dan brengt het je geluk." Vrolijk nam hij afscheid en volgde de raad van de vrouw op.

Hij reed steeds verder noordwaarts en het werd steeds kouder.

Toen was hij dankbaar de warme herdersjas te bezitten. Hij kwam in een streek waar geen huizen meer waren. De sneeuw lag op de wegen en een koude wind blies om zijn oren.

Moeizaam reed hij verder.

Toen naderde hij een dicht dennenbos. Plotseling zag hij iets tussen de takken bewegen en verschrikt hield hij zijn paard in.

Hij sprong eraf en liep door de sneeuw naar de plek. Toen hij tussen de takken een grote beer ontdekte, schrok hij nog veel meer.

Maar spoedig zag hij, dat het dier niet kon lopen.

"Wat scheelt eraan beste beer?" vroeg hij.

"Ach," bromde de beer treurig, "ik brak mijn poot, doordat ik in dit gat viel, dat door de sneeuw was bedekt. Nu lig ik hier en heb zo'n pijn."

"Arme beer, laat mij je helpen," antwoordde Ysbrand dadelijk. Hij zwachtelde de gebroken poot met een paar dennen¬takken en een lap. Toen maakte hij een slee van een paar andere takken en zei: "Wijs mij je hol, dan trekt mijn paard je er heen. Je gaat nu toch zeker je winterslaap beginnen en dan geneest je poot vanzelf."

Dankbaar likte de beer zijn hand en zei: "Wat doe je hier in dit koude land?"

"Ik zoek prinses Kristalijne," antwoordde Ysbrand. "Nooit heb ik haar naam horen noemen," bromde de beer "Maar in mijn hol is de ingang naar het dwergenrijk. Wellicht kunnen die kleine vrienden je helpen."

Zonder al te veel moeite bereikte Ysbrand met de zieke beer zijn hol. Daar was het beschut en warm.

Ysbrand sliep daar die nacht met zijn paard en warmde zich aan de berenpels.

De volgende morgen werd hij wakker. Dadelijk zocht hij naar de ingang van het dwergenrijk en vond even later in de hoek van het hol een nauwe gang. Hier kroop hij in en bereikte weldra een gesloten deur. Hij klopte en een oude dwerg opende de deur en riep: "Wie klopt op de poort en weet niet hoe het hoort!"

Ysbrand schrok, toen hij deze woorden hoorde en zei: "De beer heeft mij gestuurd."

"0," antwoordde het mannetje, "wanneer onze vriend de beer je heeft gestuurd, ben je hier welkom. Kom dan maar binnen. "

Ysbrand kwam in een grote ruimte. Hier waren vele dwergen aan het werk. Een grote pan met zoet geurende brij stond op het vuur.

Ysbrand voelde zijn knagende honger, toen hij het heerlijke eten rook. Hij had sinds lang niet gegeten. Toch vroeg hij nu niet om wat voedsel maar zei: "Ik zoek prinses Krista¬lijne. Waar is haar wit paleis in het land van sneeuw en ijs.

"De toverbol van mijn koning, zal antwoord kunnen geven op je vraag." sprak de dwerg. Hij ging heen en kwam even later terug en hield een glanzende bol voorzichtig in zijn handen.

Om hem heen vormden de dwergen nu een kring. De oude dwerg zong:

0 schone bol vol toverkracht,

wijs ons de weg naar het paleis

in het land van sneeuw en ijs.

De hol begon te stralen en liet de weg zien, die Ysbrand moest volgen.

Het is een lastig pad," zuchtte deze. "Hoe moet ik het onthouden?"

Toen sprak de oude dwerg: "Ik zal je vergezellen met de toverbol."

Dankbaar nam Ysbrand dit aanbod aan. Hoe graag had hij prinses Kristalijne in de bol gezien. Maar dat gebeurde niet, want het licht doofde en de bol glansde nog slechts, als hij vroeger had gedaan.

De volgende morgen gingen zij op weg.

Voor op het paard zat het oude mannetje en hield de tover¬bol voorzichtig in zijn handjes. Hij gaf de weg aan, die ze moesten gaan.

Na een moeizame tocht bereikten zij tegen de avond het paleis.

Het blonk als wit kristal en stak af tegen de blauwe avondhemel, waar de sterren begonnen te stralen.

Ysbrand reed tot voor de poort en sprong van zijn paard. Terwijl de dwerg op het paard bleef wachten, liep hij de trappen op en zag dat de zware deur niet gesloten was. Hij kon dus zo het paleis binnen treden. Verwonderd bleef hij staan. Doodstil was het om hem heen. Het paleis scheen uitgestorven.

Toen doorliep hij de vertrekken, maar in geen gang of zaal, was iemand te zien. Overal was het koud en zonder leven. Eindelijk vond hij in een kleine kamer een slapende lakei. Hij schudde hem wakker en riep: "Heila vriend, waar is prinses Kristalijne?"

De lakei sprong verschrikt op en riep: "Bedelman, wat doe je hier? Hoe ben je hier gekomen?"

"Door de poort die openstond en door de deur die niet gesloten was," antwoordde Ysbrand kalm.

De arme lakei greep verschrikt naar zijn hoofd en riep: "Dan heb ik beiden vergeten te sluiten! Maar de stilte en de kou, maken dat ik alles vergeet:'

"Kom, kom," antwoordde IJsbrand gemoedelijk. "Ik doe je geen kwaad. Vertel mij maar liever, waarom hier alles uitgestorven is?"

"Dat is een treurige geschiedenis," zuchtte de lakei. "Vroeger was het hier niet zo doods en stil. Toen heerste er leven en vreugde, warmte en licht... Maar sinds prinses Kristalijne spoorloos is verdwenen, is het hier zo treurig gesteld. De koning en de koningin waren zo verdrietig oor haar verlies, dat zij het paleis verlieten. Slechts ik heb achter moeten blijven. Ik moet het paleis bewaken, dat nu als een gevangenis is. Keer terug vreemdeling, van waar je bent gekomen en zoek de arme prinses! Tracht haar te vinden, dan wordt het hier weer zoals vroeger." "Ik hoef niet terug te keren, om haar te zoeken," antwoordde Ysbrand blij. "De toverbol uit het dwergenrijk zal mij de weg wijzen, waar ik Prinses Kristalijne kan vinden."

"Werkelijk?" vroeg de lakei opgetogen en was dadelijk niet treurig meer. "Ga dan zo spoedig als je kunt, dan zal ik de koning en de koningin terug halen. Alle lakeien zullen het paleis versieren en de koks een heerlijk maal aanrichten voor jullie ontvangst."

Ysbrand moest lachen om de opgetogenheid van de lakei. "Luister," sprak hij, "voor ik ga, wil ik nu eerst een heerlijk maal hebben, voor de dwerg, mijn paard en mij."

De lakei haastte zich alles in orde te maken. Toen het paard in een warme stal stond, voor een goed gevulde ruif en Ysbrand en de dwerg zich ook hadden te goed gedaan aan een heerlijk maal, nam de oude dwerg de toverbol en zong:

0 schone bol vol glans en pracht,

wijs aan, waar Kristallijnen wacht.

Waar is zij, ineen burcht of hol?

Vertel mij dat, 0 toverbol!

En de toverbol toonde de weg, die hij steeds opnieuw aan kon geven, wanneer de dwerg er naar vroeg. De volgende morgen zadelde Ysbrand zijn paard. Weer zat de dwerg voorop met de toverbol in zijn handen.

Zij reden terug door het land van sneeuw en ijs en kwamen aan een woest en donker woud. Toen ze dat door waren, kwamen ze aan de rand van een hoge berg. Hier moest Ysbrand zijn paard achterlaten. Hij bond het trouwe dier aan een boomstam, zette de kleine dwerg op zijn schouder en beklom voorzichtig de steile helling.

Hij vroeg zich verwonderd af, hoe de prinses in dit woeste en onherbergzame oord was gekomen.

Plotseling zag hij een lange ijzeren staaf liggen. Het ding zag er uit als een hooivork, want het had twee scherpe punten.

Ysbrand raapte het op en dacht: "Wie weet, kan mij dit ijzer nog eens te pas komen."

Hij klom verder en droeg het ijzer mee als een lans. Juist zoals de bol het aanwees, kwamen ze bij een grot. Een zware poort die gesloten was, sloot de ingang af.

Wat Ysbrand in de toverbol zag, liet hem hevig schrikken. Prinses Kristallijne zat gevangen in het binnenste van de grot. Voor de ingang woonde een grote reus, die hem zeker niet ongestoord zou doorlaten. En dim moest hij nog zeven deuren openen, voordat hij de prinses kon bevrijden, die bewaakt werd door een monsterachtig dier.

"Dat alles ziet er niet mooi uit," zei Ysbrand tot de oude dwerg. "De deuren zijn voor mij geen bezwaar. Als een goede smid, heb ik lopers bij mij, die ieder slot kunnen openen. V oor de draak heb ik ook een prachtig wapen, wanneer ik de punten van het ijzer, dat ik vond eerst duchtig slijp en scherp maak. Maar hoe moet ik die grote reus te lijf gaan?"

"Dat werkje kan ik voor je opknappen," sprak de oude dwerg. "Ginder groeit een giftige bes, waarvan ik een tover~ drank kan maken. Wanneer jij dus je lans scherpt, zal ik de bes plukken en dan gaan wij het kwaad te lijf." Ysbrand deed wat de oude dwerg hem zei.

Spoedig waren ze beiden klaar en nu sprak de dwerg: "Til mij voor het sleutelgat, dan kan ik je vertellen, wat wij moeten doen."

De dwerg zag de grote reus in zijn hol zitten. V oor hem, op een zware tafel stonden vele lege kannen bier en hij hoorde de reus brommen:

Toen sloot hij de deur weer en keek nu zelf door het sleutelgat.

De reus stond voor het vuur en braadde een groot stuk wild aan het spit. Op de tafel stonden vele lege kannen.

Ysbrand zag de slimme dwerg een der kannen vullen met zijn toverdrank. Juist toen hij daarmee klaar was, keerde de reus zich om en keek verbaasd naar de kleine dwerg, die met moeite de zware kan optilde.

"Heila kleine moezelmier, wat doe jij hier!" riep hij.

De oude dwerg antwoordde dadelijk listig:

"Heer reus, ik kwam hier door het sleutelgat.

En zie, ter uwer ere draag ik hier,

Een heerlijke kan dwergenbier.

Ik hoorde u er juist om vragen

En daarom dorst ik het te wagen."

De grote reus keek met begerige blik in de kan en lachte luid.

"Hahaha, hoe kan zo'n kleine mier zo'n kan vol dragen." 1':11 weer lachte de reus, zodat hij schudde. Hij zette de kan in de mond en dronk, tot er geen druppel meer in was.

Hij smakte nog eens met zijn tong na en riep:

"Dat was niet kwaad voor mij.

Kom smoezelmier kruip nog eens

Door 't sleutelgat

En haal een tweede kan erbij."

De oude dwerg sprong van de tafel.

Hij opende vlug de deur op een kier en de domme reus merkte niet, hoe hij voor de mal werd gehouden.

Hij gaapte luid, want de toverdrank begon te werken.

Even later lag hij snurkend op de grond en het was een geluid, of er twee zware molenstenen maalden. Geen donderslag zou hem kunnen wekken.

Ysbrand en de oude dwerg liepen rustig naar binnen en lachte de domme reus uit, die hen nu geen kwaad kon doen.

"Ach Olkebol,

Je buik is vol.

De kannen leeg!

Ik wou dat ik nog zoiets lekkers kreeg."

Toen fluisterde de dwerg: "Open de deur op een kier. Zo zacht, dat de reus het niet hoort."

Ysbrand stak voorzichtig een loper in het slot. Hij Opende de zware deur op een kier, zodat de dwerg er juist door kon glippen.

Ysbrand zocht een loper en opende een voor een de zeven zware deuren. Maar toen greep hij het ijzer met de twee scherpe punten, want voor hem stond het monster, dat er uitzag als een draak.

Het spuwde vuur en kromde zijn rug, om zich op hom te werpen.

Maar Ysbrand hief het ijzer omhoog en stootte met volle kracht de draak in het hart.

Toen het monster zieltogend ter aarde viel, zag hij prinses Kristalijne staan. Met een sprong was hij bij haar, nam haar in zijn sterke armen en droeg haar uit het drakenhol, langs de slapende reus naar buiten.

De trouwe dwerg was net zo gelukkig met haar bevrijding als hijzelf. Nog eens omhelsde Y Ysbrand haar en zag hoe schoon zij was.

Hij voelde zich zo gelukkig als nog nimmer in zijn leven, Voorzichtig droeg hij de prinses langs de rotsen de berg af. Maar ook de dwerg zat op zijn schouder. Zo kwamen ze beneden bij het trouwe paard, dat hen allen terugdroeg naar het kasteel.

Hier was alles veranderd!

De koning en de koningin waren teruggekeerd.

Overal was licht, warmte en vreugde.

De oude dwerg keerde terug naar het dwergenrijk. Maar toen de bruiloft met pracht en praal werd gevierd waren alle kleine vrienden mee de gasten op het feest. Het mooiste geschenk voor Ysbrand en Kristalijne was de toverbol, die de dwergenkoning hen schonk.
Samen leefden zij verder en in het schone witte paleis heerste voortaan altijd geluk en voorspoed.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten