vrijdag 18 juni 2010

De Letter F


De Fakkel

















Verhaal uit lettersprookjes van Hermien Yzerman

Er leefde eens in de tijd, toen het kleine Jezuskind op aarde werd verwacht, een oude herder die Gallus heette. In de nacht, toen de herders op het open veld lagen en de engelen de boodschap van de geboorte van het kind Jezus brachten, was de oude Gallus niet bij hen. Hij was thuis, want hij waakte over zijn zieke kleinzoon. Heel de lange nacht zat hij daar. Het jongetje was ernstig ziek. Op een gegeven moment stond Gallus op om even frisse lucht te halen. Hij opende het deur van het huisje en stapte naar buiten. Hij keek omhoog naar de sterrenhemel en zag ineens een wonderlijke lichtschijn aan de avondhemel.

De oude man keek vol verbazing naar het licht. Waar zou het vandaan komen? Voor hij zelf goed begreep wat er gebeurde, begon hij in de richting van het licht te bewegen. Verder en verder van het huisje liep hij. Toen zag hij dat het licht van een heldere, schitterende ster vandaan kwam. Hij volgde de ster en liep steeds verder. Het licht lokte hem steeds verder en als in een droom liep hij door het veld.

Toen merkte de oude herder ineens dat het licht veel dichter was dan hij eerst dacht. Voor hem zweefde de ster nu over de weg. De weg ging naar Bethlehem.

Steeds verder voor hem uit zweefde de ster.. Eensklaps stond de ster stil boven een armelijke stal. Binnen hoor de herder vreemde geluiden. Hij gluurde door een schreef naar binnen – daar zag hij een man en een vrouw en een kleine kind. Het kind lag in een kribbe. Maar het meest wonderlijke was het licht dat om deze mensen heen straalde. Het leek wel of het licht van het kindje af straalde en heel de stal ermee vervulde. Zij werden omhuld door louter licht en kleur. En van boven keken een leerschare engelen naar binnen! Hier was werkelijk iets wonderlijks gebeurd!



De oude man trad binnen en knielde voor het kindje. Hij wist meteen dat het de lang verwachte Messias was. Ag, dacht hij, ik heb niet eens een geschenk meegenomen voor dit kindje!

Vlak bij de vader stond een oude stallantaarn. Hij wilde graag naar de herberg gaan om weer eens te vragen of er geen plaats was voor zijn vrouw en het pas geboren kindje. Maar het licht van de lantaren was uitgegaan en de vader van het kindje kon het maar niet weer aankrijgen. Zijn vuur houtjes waren nat geworden.

“Ik heb wel vuur voor jullie”, riep de oude herder blij uit. Dan had hij toch een geschenk! In zijn zak had hij namelijk zijn vuurstenen. Snel pakte hij wat stro en toen wreef hij de vuurstenen tegen elkaar. De vonkjes staken het stro in brand en zo kon de lantaren weer branden om licht te geven voor Jozef.

Ineens dacht de oude herder weer aan zijn zieke kleinkind, thuis in het kleine huisje waar hij met zijn dochter en haar man woonde. Hij besloot meteen weer te vertrekken. Hij had nu geel licht om hem te begeleiden, maar gelukkig was er een brandende lamp. De oude herder pakte een stok, draaide er een oud lap omheen en deed een beetje olie op de lap. Hij nam wat stro en stak de fakkel aan met vuur uit de lamp van Jozef.

Zo ging de oude herder weer naar huis. Het licht van zijn fakkel bleef branden tot hij thuis was en weer naast het bed van zijn kleinkind stond. Het had al lang uitgebrand moeten zijn! Het leek wel of de fakkel van het licht van dat kleine kindje in de stal met zich mee had gekregen! De vlammen van de fakkel straalde over het zieke jongen en gaf een wonderlijk, kleurvolle licht in het huisje van de herder. Toen maakte het kindje even zijn oogjes open en keek naar zijn opa. Zijn oogjes keken helder en gezond. Het kindje was niet meer in levensgevaar!

Toen kon de oude herder rustig naar bed gaan en de volgende dag was het jongetje weer helemaal gezond en wel.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten